Groei van de circulaire economie in Brussel; maar naar waar?

gepubliceerd door

Het Brussels Gewest heeft tal van instrumenten ontwikkeld om de (transitie naar) circulaire economie te ondersteunen. Er zijn jaarlijkse Be-Circular oproepen, aandacht voor circulaire projecten in de beoordeling van EFRO-subsidies en Innoviris-aanvragen, en tal van andere kleine en grote instrumenten. Het is duidelijk dat het Brussels Gewest zich inzet voor een meer ‘circulaire’ economie, en dat is over het algemeen een goede zaak.

Dat neemt niet weg dat er nog een lange weg te gaan is. Met deze bijdrage wil ik een aantal aandachtspunten op tafel leggen voor het verdere verloop van dat traject, gebaseerd op mijn ervaringen die voornamelijk betrekking hebben op hergebruik van bouw- en afwerkingsmaterialen.

Bepaalde stromen van secundaire materialen worden intussen bijna volledig hergebruikt

Het Brusselse aanbod van bepaalde soorten materialen die 10 jaar geleden nog routinematig bij het afval terechtkwamen, wordt vandaag volledig hergebruikt. Kasseistenen in porfier belanden nog maar zelden bij een breker. Spaanplaat afkomstig van wandsystemen wordt bijna systematisch hergebruikt wanneer het om grote partijen gaat. Verhoogde vloerdelen idem. Voor hoogwaardig tweedehands kantoormeubilair is de vraag groter dan het aanbod, waardoor een aanzienlijk (en groeiend) deel van het Brusselse aanbod elders in de Benelux wordt gesourced. Voor de niche van ‘vintage’ designermeubilair zijn de aanvoerlijnen nog breder; regelmatig zie ik partijen opduiken uit Tsjechië of Italië.

Het is belangrijk om deze groep materialen – waarvan het aanbod beperkt is ten opzichte van de vraag – te identificeren en zeker geen nieuwe initiatieven rond deze materialen meer te ondersteunen, omdat dit voor onproductieve verstoringen zorgt bij bestaande bedrijven actief in de betrokken niches. Aan de andere kant zijn er een aantal fracties waarvoor erg weinig nieuwe initiatieven het daglicht zien (beton en staal bijvoorbeeld), en deze zouden als prioritair kunnen worden aangeduid door het gewest bij bepaalde oproepen.

De laatsten zullen de eersten zijn

Herbruikbare (bouw)materialen zijn verspreid over het hele Brussels Gewest. In die zin heeft de circulaire economie een heel andere investeringslogica dan de lineaire economie. Wanneer een mijnbouwbedrijf wil innoveren in de verwerking of toepassing van een bepaald mineraal of natuursteen, kan het eerst de nodige terreinen, installaties en licenties bemachtigen om te voorkomen dat anderen met de goede ideeën aan de haal gaan. Voor herbruikbare materialen ligt dat anders. Voor elke lading bakstenen kan een sloper het beste bod vragen aan verschillende opkopers. Voor materialen die weinig of geen bewerking nodig hebben, kan de sloper (of bouwheer) zich zelfs rechtstreeks tot de eindgebruiker richten.

Ondernemers die aan de slag willen met hergebruikte materialen moeten dus niet alleen de eersten zijn met een goed idee, maar ook manieren vinden om een structureel aanbod aan materialen te verkrijgen. Dit is allesbehalve evident, en we zien dus dat veel nieuwe initiatieven na een paar jaar worden gekopieerd door grotere spelers die zo de wind uit de zeilen nemen van de startups. Een mooi voorbeeld is het aanbod aan modulaire binnenwanden dat Rotordc had opgebouwd, om vervolgens te vernemen dat de betrokken fabrikant zelf de secundaire markt van zijn producten wilde vormgeven. Wanneer zoiets gebeurt is dat zeker een mooie overwinning, maar het riskeert de kleine speler wel met een financiële kater achter te laten. Aangezien dit een structureel probleem is waar alle spelers in de hergebruikmarkt mee worstelen, zou het goed zijn om hier beleidsmatig over na te denken.

Niet alles begint klein

De structuur van de Be-circular oproep verplicht nieuwe initiatieven om klein te denken, aangezien de beschikbare middelen als startup beperkt zijn tot €80.000. Dat bedrag, dat overeenkomt met een halftijdse medewerker, wat huurgeld en een beetje investeringsbudget, laat niet toe om grote nieuwe projecten op te zetten. Toch kunnen bepaalde projecten alleen effectief functioneren op grote schaal. Het is geen toeval dat we nog geen sterke kandidaatdossiers hebben gezien voor hergebruik van structureel staal of prefab beton. Om zo’n project op te zetten is een aanzienlijke investering nodig in voorraad en logistieke infrastructuur. Ik denk niet dat het zin heeft om aan zo’n project te beginnen – zelfs niet met sterke bestaande partners – met minder dan €500.000. Toch maken beton en staal een substantieel deel uit van het Brusselse bouwafval, en is de impact van vers beton en staal voor Brussel aanzienlijk. Er is dus een lacune.

Waar blijft de link met design en architectuur?

Als er op termijn effectief wordt ingezet op activiteiten met hoge toegevoegde waarde, dan is voor de markt van bouwmaterialen en inrichting een kwalitatieve ontwerpvisie en -beoordeling nodig. Twee bijna identieke dossiers voor bijvoorbeeld de opstart van een nieuw circulair meubelbedrijf vallen of staan met de kwaliteit van de ontwerpen of ontwerpers. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van nieuwe circulaire bouwmaterialen.

Brussel en zijn achterland

Het feit dat de verschillende oproepen als voorwaarde hebben dat de kandidaten een vestigingsadres in het BHG moeten hebben, is niet voldoende om de gesubsidieerde activiteiten ook duurzaam te verankeren binnen het Brusselse grondgebied. Het zal voor een handelaar in tweedehands meubels altijd voordeliger zijn om zijn of haar opslag net buiten de grenzen van het gewest te plaatsen, gezien de veel lagere huurprijzen en belastingen in Vlaanderen en Wallonië en de betere bereikbaarheid. Dat voordeel geldt voor opslag en overslag van alle niet snel roterende goederen zoals bouwmaterialen. Tenzij. Voor projecten die gebruikmaken van de voordelen van de stad is Brussel wel een aantrekkelijke locatie. Het biedt een belangrijke markt aan potentiële klanten met uiteenlopende kenmerken. Maar nog interessanter is de aanwezigheid van een grote groep jonge creatieve hoogopgeleiden die staan te popelen om een rol te spelen bij het opzetten van een vernieuwend circulair project. Die mensen motiveer je minder makkelijk met een baan in Beersel.

Aan de andere kant hoeft het ook niet altijd een probleem te zijn wanneer bedrijven die in Brussel circulaire diensten en producten aanbieden zich buiten de stad vestigen. Brusselse inwoners kunnen er nog steeds werk vinden. Net zoals de recyclage-industrie zich op locaties rond Brussel heeft gevestigd waar stof, geur en geluidshinder minder problematisch zijn, is het belangrijk om te overwegen welk deel van de circulaire economie wel of geen stedelijk potentieel heeft. Als hier anticiperend over wordt nagedacht, kunnen teleurstellingen worden vermeden. Het Brussels Gewest moet zich richten op economische activiteiten die een hoge toegevoegde waarde genereren op een relatief klein oppervlak – of het moet zijn belastingstelsel voor bedrijven en kantoorterreinen grondig herzien.

Laten we ook niet vergeten dat de verschillende gewesten gezamenlijk kunnen nadenken over de planning en inplanting van de circulaire economie – het zou zeker vruchtbaar zijn als er gezamenlijke tools worden ontwikkeld (zoals oproepen voor grotere initiatieven waarover sprake is in punt 3).

Samengevat pleit ik dus voor een sterkere strategische visie bij de uitbouw van de circulaire economie die operationeel toegepast wordt in de verschillende instrumenten. De exemplarische internationale rol van het Brussels Gewest in de transitie naar een circulaire economie staat niet ter discussie. Maar het is nu tijd om een koers te bepalen die de koploperspositie van het gewest bestendigt op de lange termijn. Dat nodigt uit tot focus en scherpere keuzes om zo het beste te maken van de beschikbare budgetten.